Versiebeheer en software-packages

Waarom en hoe

Wijzigingen
Herziening $Revision: 12535 $$Date: 2007-02-13 09:24:18 +0100 (Tue, 13 Feb 2007) $
$Id: packaging.dbx 12535 2007-02-13 08:24:18Z joostvb $

Inhoudsopgave
1. Inleiding
2. De omgeving: mensen en systemen
3. Versiebeheer
4. Packaging, installeerbaarheid en Makefile's
5. Autoconfiscation en xstow
6. Voorbeelden uit het echte leven, tips en truuks
7. Conclusie
8. Referenties
A. Een handgeschreven Makefile met DESTDIR en prefix-support
B. prefix-supporttester
C. Configuratiebestand voor Subversion
D. Hoe maak je zelf een Debian package?

1. Inleiding

1.1. Status

Zo nu en dan worden er verbeteringen op dit document aangebracht. Wanneer je kopie oud is, kijk dan op http://non-gnu.uvt.nl/pub/uvt-unix-doc/packaging of er misschien een nieuwere versie is.


1.2. Dit document

Dit document geeft voor- (en na-)delen van het gebruik van een versiebeheersysteem en het maken van packages bij het ontwikkelen en opleveren van software voor Unix-achtige systemen. Het is primair bedoeld voor programmeurs die software aanleveren in een enigszins geformaliseerde omgeving (zoals bijvoorbeeld een IT-departement van een Nederlandse Universiteit). Overigens zullen ook systeembeheerders nuttige informatie uit deze tekst kunnen halen. De tekst is rijkelijk voorzien van voorbeelden uit de praktijk binnen het Unix-team van de Universiteit van Tilburg, zodat je zo snel mogelijk aan de slag kunt.

Er wordt vanuit gegaan dat de lezer een beetje bekend is met (GNU) Make, met de Unix Bourne shell, en een beetje de weg weet te vinden in filesystemen zoals die op Unix-achtige machines te vinden zijn. Verder helpt het als de kreten `tarball', `commit message', `bestandspermissies' en `file ownership' je iets zeggen.

Het document maakt deel uit van een presentatie die de auteur in februari 2007 verzorgde voor softwareontwikkelaars en systeembeheerders (vooral van de dienst Library and IT Services) van de Universiteit van Tilburg en van een presentatie voor een algemeen publiek in Eindhoven, voor Enosig.

Dit document wordt gepubliceerd op http://non-gnu.uvt.nl/pub/uvt-unix-doc/packaging. Updates zullen aldaar te vinden zijn. (Het wordt onderhouden via SVN, in $URL: https://infix.uvt.nl/its-id/trunk/sources/uvt-unix-doc/packaging/packaging.dbx $.)

Dank aan Hans van den Dool voor suggesties.

Opmerkingen over dit document kunnen gestuurd worden naar de auteur: .


1.3. Waarom?

Als je een systeem beheert, is het noodzakelijk dat van ieder bestand op het systeem uit te vinden is waar het vandaan komt, en wie ervoor verantwoordelijk is. Verder helpt het heel erg als van ieder bestand iets van de geschiedenis te achterhalen is. Zonder deze informatie is het onmogelijk systeembeheer te doen: problemen met performance zijn dan nauwelijks op te lossen en de veiligheid en beschikbaarheid van het systeem is niet te garanderen over de langere termijn.

Verder is het handig wanneer software die op verschillende systemen geïnstalleerd moet worden, gegarandeerd exact hetzelfde is. Ook het feit dat alle benodigde programma's en documentatie in één tarball verpakt zijn is handig: op deze manier is de software eenvoudig op een tweede systeem te installeren, bijvoorbeeld om tests uit te voeren. Packaging van software leidt tot een meer gestandaardiseerde manier van werken, en een meer gestandaardiseerde manier om de software te bouwen en installeren. En dat maakt het weer makkelijker om het beheer van een package over te dragen aan een andere persoon. (Of aan jezelf, als je twee jaar later je werk weer terug ziet.)

De meeste bestanden die op een Unix computersysteem te vinden zijn worden door de leverancier van het besturingssysteem aangeleverd, en worden via een met het besturingssysteem meegeleverd package-management-systeem up to date gehouden. Maar ook voor programmatuur en configuratie van locaal ontwikkelde software zal het beheer duidelijk moeten zijn. Verder zullen er directories moeten zijn waar software die niet via het package-management-systeem beheerd wordt, geïnstalleerd kan worden zonder dat die dat package-management-systeem in de weg zit.


2. De omgeving: mensen en systemen

2.1. Packages

Met packages bedoelen we hier een groep bestanden met instructies over de manier waarop die bestanden op een systeem neer te zetten (te installeren) is. Een package definieert een interface tussen programmeurs (leveranciers van de software) en systeembeheerders (zij die de software installeren).

Typisch is de groep bestanden in een package verpakt in een .tar.gz bestand (ook wel `tarball' genoemd), en is er een Makefile of ander script met door machines uit te voeren instructies voor installatie. Maar ook een revisie van een (deel van een) Subversion repository met een Makefile daarin kan een package-achtig interface bieden.

Locale software, die niet met het besturingssysteem wordt meegeleverd, wordt over het algemeen onder /usr/local en/of /opt geïnstalleerd. Software die door de leveranciers van het besturingssysteem wordt aangeleverd, schrijft (bij systemen die zich aan de Filesystem Hierarchy Standard houden) gegarandeerd niet onder die directories. Het beheer van de locale sofware onder /usr/local en/of /opt kan dan via versiebeheer en locale packaging gebeuren.


2.2. Rollen van mensen en systemen

In het soort omgeving waar we het hier over hebben (op de Universiteit van Tilburg werken minder dan 5 fulltime Unix systeembeheerders die ongeveer 100 systemen beheren; de locale software wordt aangeleverd en onderhouden door ongeveer 10 programmeurs) worden verschillende rollen gespeeld door verschillende mensen en computersystemen. De volgende rollen van mensen treffen we aan:

Programmeur

schrijft programma's

Technisch Beheerder

installeert programma's

Applicatiebeheerder

edit configuratie-bestanden (en installeert ze mogelijk)

Gebruiker

schrijft niet, maar leest

Vaak wordt de rol van Technisch Beheerder vervuld door de Systeembeheerder: die zorgt dat dus voor het installeren en upgraden van zowel lokale programmatuur als van programmatuur die bij het besturingsysteem hoort. Sommigen gebruiken de naam Functioneel Beheerder voor Applicatiebeheerder.

Het is zinvol van een versiebeheersysteem gebruik te maken bij het schrijven en onderhouden van software, en het beheren van configuratiebestanden. Met een versiebeheersysteem bedoelen we iets als Subversion. Versiebeheersystemen maken het mogelijk met een groep van mensen aan dezelfde bestanden te werken, oudere versies van bestanden te bekijken, en vast te leggen waarom en wanneer welke wijziging door wie op welk bestand uitgevoerd is.

Wanneer ook versiebeheer gebruikt wordt, komt het plaatje van de verschillende computersystemen die een rol spelen bij het process er ongeveer zo uit te zien.


                 versiebeheerserver

   ontwikkelsysteem              desktop van applicatiebeheerder
  testsysteem                      desktop van programmeur
 produktiesysteem

              softwaredistributieserver


De bedoeling van deze tekst is (o.a.) dat je een beeld krijgt hoe deze verschillende systemen in elkaar grijpen. In het kort komt het hier op neer:

Zowel op de desktop van de programmeur als op de desktop van de applicatiebeheerder zal een werkkopie van een versiecontroleboom staan, die geregeld gesynchroniseerd wordt met de versiecontrolerepository op de versiebeheerserver. De boom waar de programmeur mee werkt zal programmacode bevatten. De programmeur gebruikt het ontwikkelsysteem en het testsysteem om aan de code te werken. Wanneer de code klaar is voor produktie, zal op de desktop van de programmeur typisch make dist wordt uitgevoerd, waarna een `tarball' naar de softwaredistributieserver wordt gecopieerd. De systeembeheerder copieert die tarball van de softwaredistributieserver naar het produktiesysteem, en installeert die daar.

De boom waar de applicatiebeheerder mee werkt zal configuratiebestanden bevatten. De bestanden worden getest op het testsysteem. Wanneer de configuratiebestanden klaar zijn voor productie, zullen de configuratiebestanden (b.v. met caspar) naar het produktiesysteem gecopieerd worden.


3. Versiebeheer

3.1. Versiebeheersystemen

Voorbeelden van populaire versiebeheersystemen zijn, naast Subversion, CVS, Bazaar, Git en darcs. Zie ook de sectie Version-Control Systems in `The Art of Unix Programming'.

Mensen die ervaring hebben met CVS, kunnen over het algemeen snel aan de slag met het modernere Subversion. Zie Paragraaf 8 voor documentatie.


3.2. Opbouw van een versiebeheerboom

Wanneer je zowel programmacode als configuratiedata wilt beheren, dan is een mogelijke manier om je versiebeheerboom in te richten:


 systems/<hostnaam>/
 sources/<projectnaam>/
 doc/<...>/<document>

Van ieder bestand dat in SVN moet (komen te) staan, zou je dan de volgende vragen moeten kunnen beantwoorden; de antwoorden bepalen de plaats in de boom:

  • Zijn het systeembestanden of is het documentatie, specifiek voor één host? In dat geval stop je het in systems/<hostnaam>. (Bijvoorbeeld onder systems/<hostnaam>/etc/ of systems/<hostnaam>/doc/.)

  • Is het programmacode, of documentatie specifiek over programmatuur van één project? In dat geval stop je het in sources/<projectnaam>/.

  • Is het andere documentatie? In dat geval stop je het in doc/<...>/<document>.

Eventueel kun je naast systems/ ook nog system-group/ aanleggen. Voor bestanden, specifiek voor één beperkte groep van hosts (die bijvoorbeeld een cluster-achtige omgeving vormen), kun je de bestanden dan onder system-group/<systeemgroepnaam> bewaren.

Het is aan te raden zo'n overzichtje van de opbouw van de SVN-boom in een bestand README in de stam van iedere boom te stoppen.

Verder is het aan te raden een e-maillijst in te richten waar commit-berichten heen gestuurd worden, eventueel vergezeld van de bijbehorende wijzigingen in diff(1) formaat. Uiteraard dienen de commit-ers op de hoogte te zijn van het bestaan van zo'n lijst.


4. Packaging, installeerbaarheid en Makefile's

Wanneer je je software wilt voorzien van machine-leesbare installatie-instructies, dan kun je dat op verschillende manieren doen. Het ligt voor de hand een Makefile te schrijven. (Zie hiervoor b.v. ook de secties make: Automating Your Recipes en Generating Makefiles in `The Art of Unix Programming'.)

Het simpelste Makefile dat je zou kunnen meeleveren ziet er ongeveer zo uit:


 install:
    install hello.pl /usr/local/bin/hello

Nadeel hiervan is dat het onmogelijk is om automatisch een installatie op een niet-standaard plaats te doen. Later, in Paragraaf 5.7, zullen we zien waarom dat soms toch wel erg gewenst is.

In Bijlage A kun je een voorbeeld zien van een Makefile dat dat wel mogelijk maakt. Helaas loopt het onderhoud van zo'n Makefile al gauw de klauwen uit.

Een andere manier om dit probleem op te lossen is de GNU Autotools te gebruiken. Niet iedereen is even enthousiast over die tools. Er zijn nadelen:

  1. oud. Misschien dat je zelfs zou kunnen zeggen: de Autotools zijn verouderd.

  2. groot en complex. Je package zal immers op ieder Unix-achtig systeem te installeren zijn. /bin/sh en Make gedragen zich op iedere Unix weer net even anders.

Er zijn echter ook voordelen:

  1. oud. Je zelfs kunnen zeggen: ‘proven technology’. Er is dus veel kennis over beschikbaar.

  2. portable zonder dependencies. Je package is te installeren op ieder Unix-achtig systeem (dat wil zeggen: als je de Autotools goed gebruikt, kun je dat voor elkaar krijgen), zonder dat niet-standaard software nodig is.

En natuurlijk is het zo dat de Autotools in de eerste plaats voor C-programma's geschreven zijn. Gebruik van Autotools om zaken als shell- of Perl-scripts te packagen zou dus als overkill gezien kunnen worden.


5. Autoconfiscation en xstow

5.1. Inleiding

We geven hier een voorbeeld: we laten zien hoe je software `autoconfiscate'. Autoconfiscaten van software is die software voorzien van extra bestanden zodat autoconf, automake (en libtool) gebruikt kunnen worden om die sofware te compileren. Omdat ook het genereren van een installeerbare tarball makkelijk wordt gemaakt, is autoconfiscation ook handig voor software die niet gecompileerd hoeft te worden. We zullen hier een klein project op een `quick and dirty' manier onder handen nemen; we zullen niet al te diep in de details gaan duiken. (In Paragraaf 8 staat documentatie genoemd waarin de details worden uitgelegd.)

Voor nu volstaan we met het volgende vereenvoudigde schema waarin in- en uitvoer van automake autoconf, configure en make gegegeven worden:


    Makefile.am
     /
 automake    configure.ac
     \            \
      v           autoconf
    Makefile.in   /
        \        v
         configure
        /
       v
    Makefile
       \
       make
       /
      v
  .tar.gz, hello, ...

Het voorbeeld gaat over `uvt-sum': twee heel kleine shellscriptjes. Je kunt het resultaat ook op de uvt-sum homepage bekijken.


5.2. Autoconfication: bouwen van een uvt-sum tarball vanuit SVN

We beginnen met de volgende bestanden:


 uvt-sum/man/sum-recv.pod
 uvt-sum/man/sum-send.pod
 uvt-sum/script/sum-recv
 uvt-sum/script/sum-send

man/sum-recv.pod is een manpage in Perl's Plain Old Documentation formaat (zie perlpod(1)). We willen dat de scriptjes sum-recv en sum-send in /usr/local/bin/ geïnstalleerd worden, dat manpages gegenereerd worden, en dat die in /usr/local/man/man1/ terecht komen zodat man(1) ze kan vinden. Verder willen we natuurlijk dat --prefix en DESTDIR ondersteund worden, zodat mensen installaties onder niet-standaard plaatsen kunnen uitvoeren, en dat er op eenvoudige wijze binary packages gemaakt kunnen worden.

We beginnen een bestand configure.ac aan te maken, voor autoconf. Dat doe je zo:


 joostvb@banach:~/uvt-sum% autoscan
 joostvb@banach:~/uvt-sum% mv configure.scan configure.ac
 joostvb@banach:~/uvt-sum% rm autoscan.log
 joostvb@banach:~/uvt-sum% vi configure.ac

Aan het gegenereerde bestand configure.ac voeg je AM_INIT_AUTOMAKE en AC_CONFIG_FILES toe, en je vult de templates in AC_INIT in. Je maakt dan dus bijvoorbeeld:

 AC_PREREQ(2.61)
 AC_INIT([uvt-sum], [0.1], [[email protected]])
 AM_INIT_AUTOMAKE
 AC_CONFIG_FILES([Makefile
                 man/Makefile
                 script/Makefile])
 AC_OUTPUT

De macro AC_OUTPUT zorgt ervoor dat Makefile's en andere bestanden gemaakt gaan worden door ./configure. In AC_CONFIG_FILES geef je aan welke bestanden dat precies zijn: alle bestanden die je hier noemt, zullen uit hun .in-broertje gemaakt worden. Zie de Autoconf Macro Index voor een uitputtende lijst van de beschikbare macro's.

Vervolgens gaan we bestanden Makefile.am voor automake aanmaken. Maak in iedere directory zo'n file: uvt-sum/Makefile.am bestaat uit één regel: SUBDIRS = script man. Het bestand man/Makefile.am is:


 man_MANS = sum-recv.1 sum-send.1
 SUFFIXES = .pod .1

 .pod.1:
        pod2man --center='$(PACKAGE)' --release='$(VERSION)' $< $@

 EXTRA_DIST = sum-recv.pod sum-send.pod
 CLEANFILES= $(man_MANS)

en script/Makefile.am is:

 bin_SCRIPTS = sum-recv sum-send
 EXTRA_DIST = $(bin_SCRIPTS)

In EXTRA_DIST zet je bestanden die je mee wilt leveren in je tarball (en die automake niet zelf al erin stopt). Merk op dat er dus vier groepen van bestanden zijn: 1: bestanden die in je werkdirectory staan; 2: bestanden die daarnaast ook in SVN zitten; 3: bestanden die in je tarball terecht gaan komen; en 4: bestanden die uiteindelijk op het systeem geïnstalleerd gaan worden.

automake wil erg graag dat bepaalde bestanden in de werkdirectory aanwezig zijn (zie de GNU coding standards als je wilt weten waarom). Voor nu kunnen we die bestanden vrijwel leeg laten.


 joostvb@banach:~/uvt-sum% echo "See ChangeLog" > NEWS
 joostvb@banach:~/uvt-sum% touch README ChangeLog
 joostvb@banach:~/uvt-sum% echo "Joost van Baal" >  AUTHORS

Later zullen we relevante inhoud in deze bestanden zetten.

Als je je software onder een andere licentie dan de GNU General Public License wilt uitbrengen (dat is immers de automake default), doe je verder


 joostvb@banach:~/uvt-sum% vi COPYING

Nu al deze bestanden aanwezig zijn, kunnen we de volgende commando's uitvoeren.

 joostvb@banach:~/uvt-sum% aclocal
 joostvb@banach:~/uvt-sum% automake --add-missing
 joostvb@banach:~/uvt-sum% autoreconf
 joostvb@banach:~/uvt-sum% ./configure
 joostvb@banach:~/uvt-sum% make distcheck

(Draaien van aclocal, automake en autoreconf zorgt dat bestanden als Makefile.in's en configure uit Makefile.am's en configure.ac gemaakt worden. Aanroepen van ./configure zorgt ervoor dat Makefile's uit Makefile.in's gemaakt worden. Zie de schema's in C. Generated File Dependencies en verder in het Autobook voor een uitputtend overzicht.)

Als het goed is, levert het laatste commando op:


 =============================================
 uvt-sum-0.1 archives ready for distribution:
 uvt-sum-0.1.tar.gz
 =============================================

Je kunt het gegenereerde bestand uvt-sum-0.1.tar.gz nu beschikbaar stellen aan systeembeheerders, die de software dan kunnen installeren. De software zal nu op de standaard manier (

 tar zxf *tar.gz; cd *-*;
 ./configure; make; sudo make install

) te installeren zijn.


5.3. Onderhoud van configure.ac en Makefile.am's

Wanneer je nu een bestand wijzigt, kun je daarna weer make distcheck draaien: alle autotools die opnieuw aangeroepen moeten worden, worden dan automatisch gedraaid. In geval van nood kun je autoreconf draaien, of, nog drastischer, make maintainer-clean-recursive. En als zelfs dat niet doet wat je wilt, kun je altijd rm -r uvt-sum doen, en een verse SVN checkout ophalen (zorg er in dat geval natuurlijk wel voor dat al je handgemaakte bestanden in SVN zitten!)

Je kunt ook nog een bestand bootstrap aanmaken: mensen verwachten daarin instructies te vinden die uitgevoerd dienen te worden wanneer vanuit het versiecontrolesysteem een distributie gebouwd dient te worden:


 joostvb@banach:~/uvt-sum% echo "aclocal; automake --add-missing; autoreconf" \
   > bootstrap

(Zo'n bestand bootstrap wordt soms ook wel autogen.sh genoemd.)

De files die je nu via je versiecontrolesysteem gaat beheren (en die je dus aan svn add zult voeren) zijn, naast man/sum-recv.pod, man/sum-send.pod en script/sum-recv, script/sum-send de bestanden


 bootstrap
 ChangeLog
 Makefile.am
 NEWS
 README
 configure.ac

 man/Makefile.am
 script/Makefile.am

en, als je niet de GPL gebruikt, COPYING. Alle andere files die je nu in je working directory vindt, kun je verder negeren.

Merk op dat configure.ac en de Makefile.am's veel kleiner zijn dan het Makefile uit Bijlage A. De andere bestanden die nu in je versiecontroleboom staan (INSTALL, ChangeLog etc.), zijn sowieso handig voor gebruikers van je sofware. Eigenlijk had je die al moeten onderhouden...

Het tooltje authello van Anton Sluijtman probeert dit proces voor je te automatiseren; het is geschreven om Perl projecten the autoconfiscaten. Een uitgebreidere tool, die meer op het autoconfiscaten van C-code is gericht, is autoproject.


5.4. Suggesties voor verbeteringen

Bovenstaand voorbeeld kan uiteraard op veel punten verbeterd worden; we lieten immers zien hoe je zo snel mogelijk een eenvoudig project kunt autoconfiscaten. Wat je zou kunnen doen is zowel ChangeLog als het versienummer automatisch genereren. Voor het genereren van ChangeLog kun je svn2cl (in Debian package subversion-tools) gebruiken. De versie kun je uit de datum genereren en hoef je dan niet in configure.ac bij te houden; die wordt dan bijvoorbeeld 20070119. Bestanden zoals README zou je kunnen installeren in /usr/local/share/doc/uvt-sum, zodat de gebruiker die eenvoudig terug kan vinden op een systeem waarop je software is geïnstalleerd. Het is netter om het bestand bootstrap mee te leveren in je tarball (toevoegen aan EXTRA_DIST dus), zodat ook mensen die geen toegang hebben tot jouw versiecontrolesysteem eenvoudig het bouwsysteem kunnen wijzigen.

In de broncode van systraq kun je voorbeelden vinden van al deze truukjes.

Verder kun je, wanneer je autoconf gebruikt, gebruik maken van de variabelen die configure bekend maakt. In plaats van een bestand mijnscript lever je een bestand mijnscript.in. In mijnscript.in kun je dan dingen als @PACKAGE@ en @prefix@ gebruiken. configure expandeert die variabelen en slaat het resultaat op in mijnscript. Met $ grep ^s, config.status kun je zien welke variabelen je allemaal tot je beschikking hebt.


5.5. Alternatieven voor de Autotools

Als je dit er allemaal nogal angstaanjagend uit vindt zien (wat op zich niet zo raar zou zijn), dan zijn er alternatieven voor de Autotools. We noemen er twee: SCons en CMake. Ga zelf na of de voordelen die deze tools opleveren, opwegen tegen de twee genoemde voordelen van de Autotools.

Naast die twee alternatieven, die vooral het bouwen van C programma's vergemakkelijken, zijn er ook systemen die specifiek voor andere talen geschreven zijn. (Helaas heeft vrijwel iedere programmeertaalgemeenschap het probleem `hoe package ik software, geschreven in deze taal' op zijn eigen manier opgelost.)

Om van al dit soort verschillende tarball-packages een binary package (zoals RPM, .deb, of BSD ports zoals pkgsrc), te maken zijn er ook weer verschillende tools: Voor Debian packages zijn er bijvoorbeeld het Common Debian Build System (cdbs) en debhelper. Zie ook Bijlage D.


5.6. Welke bestanden horen waar geïnstalleerd te worden?

In bovenstaande Makefile.am's zagen we de kreten man_MANS en bin_SCRIPTS: automake weet waar manpages en waar scripts geïnstalleerd dienen te worden (in /usr/local/man/ en /usr/local/bin/ in dit geval). Verder zorgt automake dat de permissies op die bestanden na installatie juist staan: -rw-r--r-- root root en in geval van een programma -rwxr-xr-x root root. Ook voor /usr/local/lib/ (systeembibliotheken) en /usr/local/share/doc (documentatie) zijn zulke automake macro's.

Echter, vaak heeft programmatuur niet genoeg aan alleen programma's. Er zijn wellicht ook bestanden die door je applicatie geschreven moeten kunnen worden. (Informatie over de toestand van je applicatie bijvoorbeeld, of logbestanden.) In dat geval ligt installeren van zulke bestanden onder /usr/local/var/ voor de hand. De systeemgebruiker die eigenaar is van het proces dat bij je applicatie hoort, zal moeten kunnen schrijven in het relevante bestand of directory. Je package zal bij een upgrade de bestanden niet moeten overschrijven. Zulke bestanden worden dus typisch niet aangemaakt of geïnstalleerd door je tarball. Zie ook wens 3: readonly install van de LIS Unix Software verlanglijst.

Naast state- en logbestanden, zijn er vaak configuratiebestanden nodig. De volgende kwesties spelen dan een rol: Is die configuratie-data mogelijk afhankelijk van de machine waar de software op draait? Wijzigt die data normaliter vaker dan dat er nieuwe versies van de software komen? Dan wordt die data wellicht beheerd door applicatiebeheerders, en zal die niet met je package meegeleverd moeten worden. Eventueel kan je package voorbeelden in /usr/local/share/doc/<packagenaam>/examples/ installeren. Zie wens 4: configuratie van de LIS Unix Software verlanglijst.

De bestanden die je wel met je .tar.gz meelevert en installeert (programma's, libraries, documentatie), zullen niet vaak zullen hoeven te wijzigen. Verder zullen deze bestanden niet schrijfbaar hoeven te zijn. Alleen bij upgrades van het package zullen die bestanden vervangen worden.

In de Filesystem Hierarchy Standard staat een stukje over wat je zoal in /usr/local kunt aantreffen. Het is erg prettig wanneer je kunt voorspellen waar configuratie voor je eigen software staat, en waar toestands-data staat: je kunt dan sneller je werk doen.


5.7. xstow

Wanneer je gevraagd wordt software vanuit een tarball te installeren, dan kun je daarvoor xstow gebruiken. Typisch worden dan de commando's


./configure
make
make install prefix=/opt/aap-1.0

uitgevoerd. Daarna wordt xstow zelf aangeroepen (b.v. als xstow -t /usr/local aap-1.0 vanuit de directory /opt) en zullen daardoor symlinks aangelegd worden onder /usr/local (b.v. zoals /usr/local/bin/aapd) naar een package-specifieke directory onder /opt (b.v. /opt/aap-1.0/bin/aapd). Gebruik van xstow heeft verschillende voordelen:

  1. rollback. In geval van problemen kan op een snelle en eenvoudige manier teruggegaan worden naar een vorige versie van de software. (make uninstall is over het algemeen nogal beperkt.)

  2. bescherming tegen vergissingen in Makefile. Installeren kan gebeuren met minimale permissies; root-permissies zijn niet nodig. De software zal beschikbaar komen onder /usr/local (dus de binaries staan in het standaard PATH /usr/local/bin, en ook de manpages zijn zonder verdere aanpassingen beschikbaar), maar toch kan make install gedraaid worden zonder schrijfrechten onder /usr/local. Op deze manier kan een fout in een aangeleverd Makefile dus niet tot onbedoeld schrijven in b.v. / leiden.

Er zijn ook nadelen:

  1. prefix-support. Een nadeel is: de software moet op een eenvoudige manier in een niet-standaard locatie te installeren zijn. Traditioneel gebruikt men hier de prefix-optie van ./configure en/of make voor.

  2. geen integratie met besturingssysteem. Verder is het op deze manier beheren van software natuurlijk over het algemeen niet in lijn met de rest van het besturingssysteem. Debian packages of RPM's die via een repository worden aangeboden, zijn in die zin met minder moeite te beheren en bij de tijd te houden.

  3. geen RPM of .deb. Ook mist dependency-tracking, ontbreken installatie-scripts (bijvoorbeeld voor het aanmaken van systeemgebruikers, en het starten van daemons) en ontbreekt beheer van configuratie-bestanden.

Het ontbreken van installatiescripts is te ondervangen door in een bestand INSTALL (of INSTALL.post) een copy-and-paste-bare beschrijving van de uit te voeren commando's op te nemen. Het ontbreken van beheer van configuratiebestanden is te ondervangen door een voorbeeld-configuratiebestand in /usr/local/share/doc/jouwpackage/examples/foobar.cfg te installeren; zie ook Paragraaf 5.6.


6. Voorbeelden uit het echte leven, tips en truuks

We laten zien hoe je het allemaal aan elkaar knoopt. We gebruiken voorbeelden die gebaseerd zijn op de implementatie zoals gebruikt door het UvT LIS Unix team.


6.1. Applicatiebeheerder en MS Windows

Wanneer applicatiebeheer gescheiden is van het schrijven van de software, dan is het zinvol ook de bestanden die door die twee groepen van mensen beheerd worden op gescheiden plaatsen in een versiebeheersysteem onder te brengen.

Eén manier om bijvoorbeeld het aap.cfg configuratiebestand van machine klecker op te slaan, naast de code van package aap, is iets als: .../systems/klecker/usr/local/etc/aap/aap.cfg naast .../sources/aap/configure.ac in je versiecontroleboom te zetten.

De boom onder .../systems/klecker/ kan dan met scp (en eventueel met hulp van caspar) geïnstalleerd worden.

Het komt nogal eens voor dat applicatiebeheerders met een MS Windows desktop werken. Er zijn dan verschillende manieren om het allemaal aan de praat te krijgen.

  • Je kunt Cygwin, een Linux-achtige omgeving voor MS Windows, op de desktop installeren. Binnen die omgeving kun je svn, caspar en een OpenSSH-client installeren.

  • Je kunt TortoiseSVN, een versiecontrolesysteem voor MS Windows gebaseerd op Subversion, installeren. Je SVN client draait dan dus binnen MS Windows. Je kunt PuTTY gebruiken om in te loggen op een Unix-systeem. Op dat systeem kun je dan svn update draaien, en via caspar make aanroepen. (Eventueel kan svn update en make in een SSH forced command gezet worden.)

  • Je kunt (b.v. met PuTTY) inloggen op een Unix systeem, en op dat systeem svn update draaien, daar wijzigingen op je bestanden uitvoeren (met een Unix-editor zoals vi, emacs, vim, nano of joe), daar svn commit draaien, en daar (evt. via caspar) make aanroepen.

Zie ook het document van Kees Leune over gebruik van SSH vanaf MS Windows (alleen bereikbaar vanaf UvT IPs.) Op Caspar onder Windows, een Wikipagina door Hans van den Dool e.a. (alleen bereikbaar vanaf UvT IPs) kun je lezen hoe je OpenSSH client, SVN client, GNU Make en caspar installeert via Cygwin onder MS Windows.

Wanneer je liever iets anders gebruikt als caspar: er is een overzicht van Alternatieven voor caspar.


6.2. Subversion en Id-expansie

Wanneer je je bestanden via Subversion gaat beheren, en in het verleden met CVS gewerkt hebt, heb je wellicht behoefte aan automatisch ge-expandeerde Id in je bestanden. Dat kan trouwens sowieso wel handig zijn: op die manier kun je op het produktiesysteem makkelijk zien waar bestanden vandaan komen.

Er is echter een probleem met zulke automatische tagexpansie: wanneer een niet-ASCII bestand zoals een .jpg-bestand beheert, dan kan daar, zonder dat je dat weet, toevallig $Id$ in staan. Wanneer dat geëxpandeerd wordt, gaat je plaatje kapot. Er is helaas geen eenvoudige manier om aan een bestand te zien of de tag die erin staat door jou is toegevoegd en dus geëxpandeerd zou moeten worden.

Als je echter zeker weet dat je nooit .jpg of andere binary-achtige bestanden in je SVN-boom zult beheren, dan kun je de volgende settings in je bestand ~/.subversion/config


  [...]
 [miscellany]
  [...]
 enable-auto-props = yes
  [...]
 [auto-props]
  [...]
 * = svn:keywords=Id URL Author Date Rev

zetten. In alle bestanden die je aan je boom toevoegd zullen eventuele tags dan geëxpandeerd worden. In Bijlage C vind je een meer robuust voorbeeld, dat wel voorzichtig met .jpg en dat soort bestanden omgaat.


6.3. Voorbeeld: caspar en sudo

We laten zien hoe het beheer van configuratiebestanden door een applicatiebeheerder eruit zou kunnen zien, wanneer caspar gebruikt wordt. Stel op machine klecker wordt o.a. het bestand /opt/oracle/network/admin/tnsnames.ora door een applicatiebeheerder onderhouden. Die beheerder heeft vanaf haar desktop ssh-toegang tot klecker. Daarna dient sudo(1) gebruikt te worden om een shell als gebruiker oracle te krijgen. Gebruiker oracle op klecker is eigenaar van tnsnames.ora.

Op enige plek in een versiebeheersysteem staat dan een bestand systems/klecker/include/install.mk met inhoud


 csp_UHOST = klecker

 # we want to install via csp_sudo(1)
 csp_PUSH = $(csp_sucp_FUNC)

 # user to sudo to
 csp_XARG = oracle

 include caspar/mk/caspar.mk

Verder zal er het bestand systems/klecker/opt/oracle/network/admin/Makefile in het versiebeheersysteem staan, met inhoud

 csp_DIR = /opt/oracle/network/admin
 include ../../../../include/install.mk

Naast dit Makefile staat tnsnames.ora in het versiebeheersysteem.

Wanneer meer bestanden in de directory klecker:/opt/oracle/network/admin moeten worden beheerd, kunnen die aan het versiebeheersysteem worden toegevoegd.

Wanneer meer directories op klecker zullen moeten worden beheerd, kunnen die ook aan het versiebeheersysteem worden toegevoegd, en van een soortgelijk Makefile worden voorzien. Het bestand include/install.mk zal dan ook door dàt Makefile worden gebruikt.

Wanneer meer machines dan alleen klecker van precies dezelfde bestanden moeten worden voorzien, dan kan er voor zo'n groep van systemen een tak in de versiebeheerboom worden gemaakt, met een bestand include/install.mk waarin niet csp_UHOST gezet wordt, maar iets als:


 csp_UHOSTS = klecker ries

Zie ook Paragraaf 2.2 voor een overzicht van rollen van de verschillende systemen.


7. Conclusie

We hebben duidelijk proberen te maken hoe je met versiebeheer en software-packaging groepen van Unix-systemen door groepen van mensen beheersbaar kunt houden. Er is een schets gegeven van een mogelijke manier om deze hulpmiddelen in te zetten, en er is op alternatieven gewezen. Uiteraard is het laatste woord nog niet gezegd over deze materie: veel andere gezichtspunten zijn minstens zo valide, en natuurlijk kan dit document niet uitputtend zijn. Bij het bepalen van een zinvolle strategie om versiebeheer en packaging binnen een omgeving in te zetten, zijn natuurlijk veel gesprekken tussen de betrokkenen nodig. Dit document kan helpen bij het voeren van zulke gesprekken.


8. Referenties

We geven relevante andere documentatie, waarin de hier behandelde zaken uitgebreider behandeld worden.

Er is algemene documentatie: Eric S. Raymond's The Art of Unix Programming. Een zeer uitgebreid (en goed) boek waarin ook de hier besproken zaken aan de orde komen.

Een software wishlist van Unix systeembeheerders.

Als je weinig tijd hebt, en een UvT-er bent, kun je aan de slag met Subversion in twee pagina's.

De caspar homepage; en de caspar manual.

Er is autotools documentatie: `Autoconf, Automake and Libtool' ook wel bekend als The Autobook: een tutorial voor de GNU Autotools door Gary V. Vaughan e.a. Dit boek is ook verkrijgbaar in het Debian package autobook. Er zijn ook handleidingen die met automake en autoconf zelf worden meegeleverd; die zijn beschikbaar online: voor automake en autoconf en in de Debian packages automake1.10-doc en autoconf-doc.


A. Een handgeschreven Makefile met DESTDIR en prefix-support

Onderstaand Makefile ondersteunt DESTDIR en prefix. Dit Makefile kun je zelf onderhouden: het is niet door automake gegenereerd (maar wel op een door automake gegenereerd Makefile gebaseerd).



VERSION = 0.0.2
srcdir = .
INSTALL = /usr/bin/install -c
man1dir = $(mandir)/man1
INSTALL_DATA = ${INSTALL} -m 644
DISTFILES = README $(srcdir)/Makefile INSTALL NEWS TODO $(SCRIPTS) $(etc_DATA) $(man_MANS)
bindir = ${exec_prefix}/bin
mandir = ${prefix}/man
exec_prefix = ${prefix}
mkdir_p = mkdir -p --
prefix = /usr/local
distdir = $(PACKAGE)-$(VERSION)
tar = tar chof - "$$tardir"
PACKAGE = cert-tcpdump

SCRIPTS= \
 cert_tcpdump \
 cert_tcpdump-check

man_MANS = cert_tcpdump.1

all:

install: $(SCRIPTS) $(man_MANS)
        test -z "$(DESTDIR)$(bindir)" || $(mkdir_p) "$(DESTDIR)$(bindir)"
        test -z "$(DESTDIR)$(man1dir)" || $(mkdir_p) "$(DESTDIR)$(man1dir)"
        list='$(SCRIPTS)'; for p in $$list; do \
          if test -f "$$p"; then d=; else d="$(srcdir)/"; fi; \
          if test -f $$d$$p; then \
            $(INSTALL) "$$d$$p" "$(DESTDIR)$(bindir)/$$p"; \
          else :; fi; \
        done
        list='$(man_MANS)'; for p in $$list; do \
          if test -f "$$p"; then d=; else d="$(srcdir)/"; fi; \
          if test -f $$d$$p; then \
            $(INSTALL_DATA) "$$d$$p" "$(DESTDIR)$(man1dir)/$$p"; \
          else :; fi; \
        done

uninstall:
        list='$(SCRIPTS)'; for p in $$list; do \
          rm -f "$(DESTDIR)$(bindir)/$$p"; \
        done

clean:

distdir: $(DISTFILES)
        rm -rf $(distdir)
        mkdir $(distdir)
        list='$(DISTFILES)'; for file in $$list; do \
          if test -f $$file || test -d $$file; then d=.; else d=$(srcdir); fi; \
          cp -pR $$d/$$file $(distdir)$$dir; \
        done

dist: distdir
        tardir=$(distdir) && $(tar) | gzip -c >$(distdir).tar.gz

.PHONY: all dist distdir install uninstall clean


          
Dit Makefile kan met de volgende parameters aangeroepen worden:

 make dist
 make prefix=/tmp/ install
 make DESTDIR=/tmp/ install

          


B. prefix-supporttester

Hier een script om prefix-support van een package-in-wording mee te testen:


#!/bin/sh -x

rm -rf /tmp/goed /tmp/fout
mkdir /tmp/goed /tmp/fout
if [ -e bootstrap ]; then
  sh bootstrap;
fi
if [ -e configure ]; then
  ./configure --prefix=/tmp/fout
else if [ -e Makefile.PL ]; then
  perl Makefile.pl PREFIX=/tmp/fout
  fi
fi
make install prefix=/tmp/goed
find /tmp/goed
find /tmp/fout

          
Met dank aan Anton Sluijtman en Hans van den Dool.


C. Configuratiebestand voor Subversion

Hieronder zie je wat je in ~/.subversion/config kunt zetten zodat je op een veilige manier Id-tagexpansie krijgt. Helaas zul je daarvoor alle veilige bestandsnamen expliciet moeten noemen. Zie ook http://wiki.apache.org/cocoon/SVNConfig.


[auto-props]
Makefile* = svn:eol-style=native;keywords=Id URL Author Date Rev
*.ac = svn:keywords=Id URL Author Date Rev
*.in = svn:keywords=Id URL Author Date Rev
# Scripts
*.sh  = svn:eol-style=native;svn:executable;svn:keywords=Id URL Author Date Rev
*.bat = svn:eol-style=CRLF;svn:executable;svn:keywords=Id URL Author Date Rev
# Text files, Source code
*.java = svn:eol-style=native;svn:keywords=Id URL Author Date Rev
*.txt  = svn:eol-style=native;svn:keywords=Id URL Author Date Rev
*.sql  = svn:eol-style=native;svn:keywords=Id URL Author Date Rev
# Web, XML
*.html = svn:eol-style=native;svn:keywords=Id URL Author Date Rev
*.js   = svn:eol-style=native;svn:keywords=Id URL Author Date Rev
*.css  = svn:eol-style=native;svn:keywords=Id URL Author Date Rev
*.x*   = svn:eol-style=native;svn:keywords=Id URL Author Date Rev
# DTD, Schemas, etc
*.dtd = svn:eol-style=native;svn:keywords=Id URL Author Date Rev
*.ent = svn:eol-style=native;svn:keywords=Id URL Author Date Rev

          


D. Hoe maak je zelf een Debian package?

Als je dat echt wilt, kun je zelf een Debian package maken van je software. Dit is echter een klus waar je niet te licht over moet denken. Verder is het zo dat je, als je eindelijk een .deb hebt gemaakt, nog lang niet apt-get install mijnpackage kunt doen. Daarvoor zul je immers nog een apt-able repository moeten bouwen.

Je leest dit nog, dus je bent niet ontmoedigd. Goed zo! De beste tutorial over Debian packages kun je vinden in de Debian New Maintainers' Guide. (Meer informatie over die tutorial is te vinden op de Debian Documentation Project pagina.) Een uitstekend voorbeeld van een goed gepackaged stuk software is het hello Debian package.

In het kort komt het maken van een Debian package van een bestaand package neer op het schrijven van de bestanden debian/rules, debian/control, debian/compat, debian/changelog en debian/copyright. Als je CDBS wilt gebruiken (dat is niet aan te raden voor beginners), dan bestaat je bestand debian/rules (dat is het bestand waar het echte werk gebeurt) in het eenvoudigste geval uit twee regels:


include /usr/share/cdbs/1/rules/debhelper.mk
include /usr/share/cdbs/1/class/autotools.mk

          
De packages fair en systraq zijn voorbeelden van zulke CDBS-packages.